Het leven was in januari 7,6 procent duurder dan een jaar eerder. Dat blijkt uit een eerste raming van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) volgens de zogenoemde Europese rekenmethode. In december werd met deze rekenmethode nog een inflatie van 6,4 procent gemeten.
Verreweg de belangrijkste oorzaak voor de grotere prijsstijging is de duurdere energie. Aan de pomp stijgen de prijzen en ook gas en elektra zijn duurder dan een jaar geleden. Ook voeding stijgt sneller in prijs.
Maandelijks houdt het CBS de prijzen van duizenden producten in de gaten. In januari werden voedingsmiddelen, zoals brood, vlees en groenten, 4,2 procent duurder dan een jaar geleden. In december was dat nog 2,6 procent. In dat cijfer zijn ook prijsstijgingen bij dranken en tabak meegenomen.
In de loop van 2021 begon de inflatie op te lopen. Er werd aanvankelijk door economen gedacht dat dat tijdelijk zou zijn, maar uit de eerste cijfers van dit jaar blijkt dus dat de periode van hoge inflatie nog niet voorbij is.
De Europese en Nederlandse rekenmethode
De Europese prijsindex (HICP) is ontwikkeld om de inflatiecijfers van de lidstaten van de Europese Unie met elkaar te vergelijken. Het belangrijkste verschil tussen de nationale Consumentenprijsindex (CPI) en de HICP (Geharmoniseerde Index Consumentenprijzen) is de samenstelling van het pakket goederen en diensten waarop beide indexen gebaseerd zijn. In de CPI wordt bijvoorbeeld ook de prijs voor het wonen in een eigen woning meegenomen door een toegerekende huursom.
Later deze ochtend publiceert het Europese statistiekbureau Eurostat de inflatiecijfers voor de eurozone. Het Duitse inflatiepercentage volgens de Europese rekenmethode is al bekend: de prijzen waren daar in januari 5,1 procent hoger dan een jaar eerder. De inflatie neemt daar iets af.
Volgende week donderdag publiceert het CBS de inflatie volgens de Nederlandse rekenmethode. Die zal afwijken van het percentage dat nu bekend is gemaakt. In december was de inflatie in Nederland volgens de Europese rekenmethode bijvoorbeeld 6,4 procent, en volgens de Nederlandse rekenmethode 5,7 procent.